Impasse na WO II, zowel persoonlijk als in de kunst
 
Crisis moderne kunst
Is het van belang de “verscheurdheid”van een tijd in de kunst terug te vinden? Vraagt men dat van de kunst? En is daartoe de kunstenaar kunstenaar? Neen, wie slechts het negatieve in zijn werk, afreagerend, op wekt zonder de drang tot een verantwoorde harmonie te komen is slechts een egoist en zonder verantwoordelijkheid tegenover zijn talent, dat hem tot veel meer en anders verplicht. (...)
De tekening van een wirwar van lijnen drukt spanningen uit, zegt men. Maar wat zijn spanningen “an sich”? Zo’n tekening is hoogstens een symbool. Maar een symbool is nog geen kunst.
In de moderne kunst weet de mensch het beter dan God. (...) dat er dan niet veel moois voor den dag komt, daarvan getuigen onze tentoonstellingen van moderne kunst: de mens weet het beter dan de natuur wier vormen verouderd, overleefd, overwonnen standpunt heten. Doch deze kunstnaars zijn nog niet eens toe aan de eenvoudige wijsheid, dat achter ieder gegeven God zich vertoont, m.a.w. dat het juist het begenadigd-zijn van de kunstenaar is, dat God daarin kan laten zien. Eerbied en liefde.
Men prijst de negativiteit van de jongeren en ziet daar toekomst in. Maar negativiteit zonder liefde voor een ideaal wordt geen positiviteit. Of is het negatieve soms het ideaal? Weinig aanlokkelijk vooruitzicht. (...)
De cultus van het individuele heeft bovendien een mateloze overschatting van het onderbewuste voor de kunst bewerkstelligd, uitvloeisel van psychoanalytische ontdekkingen, die echter nog allerminst iets tot kunst maken, al hebben ze ongetwijfeld hun waarde voor de menselijke ziel. Ik zou, met een variant op een bekend opschrift op onze tramwagens willen zeggen:
spreek vrijmoedig over de kunst, maar misbruik zijn naam niet, d.w.z. noem niet kunst wat geen kunst meer is.
En: denk niet te geringschattend over de vroegere meesters; zij konden het in ieder geval beter dan gij.
Dat de tegenwoordige schrijver ook ten onzent tam-tam nodig heeft om het publiek te trekken is slechts een brevet van armoedigheid. Alles is tegenwoordig danig onder zijn niveau gezakt, verburgerlijkt, verliederlijkt zelfs. A.Roland Holst sprak niet voor niets van een tijd, die met het jaar hondser en ordinairder wordt.

Opdracht van de kunstenaar
Wanneer wij, met het oog op de huidige impasse, waarin de kunst en de kunstenaar zijn geraakt, het recht hebben ook van een existentiecrisis bij den tegenwoordigen kunstenaar te spreken, dan slaat zulks op de tegenwoordige “ontaarding”van de kunst in haar verhouding tot haar “taak”tegenover het leven.

Er is dus een wederopbouw noodig, wanneer de kunstenaar de contacten met het wezenseigene is kwijt geraakt en op andere krachten dan het wezenseigene leeft. [daar is bezinning voor nodig, en bewustwording van het onbewuste; volgt vergelijking met de psychiatrie en neuroses]. Ook de existentie-crisis is als “verschijnsel”een vorm van neurose. Alles wat “ontaardt” door een verkeerde gerichtheid van onze levende krachten is “ziek”en kan eerst hersteld worden door de zuivere gerichtheid van onze oorspronkelijke krachten. (...) ook de “mislukking”is een wezenlijke opgave van het probleem, dat in wezen een proces is, dat niet omzeild, maar aanvaard moet worden, daar het niet toevallig op onze weg wordt gesteld, en waar men doorheen moet, desnoods op leven en dood.

Existentiecrisis Redeker [1949/50]
Diep innerlijk voelen wel enkelen dat er iets ‘mis”is. Redeker heeft met zijn boek “De dagen der artistieke vertwijfeling” [1949] dit tot onderwerp genomen, , maar het zo oneenvoudig, intellectueel-ingewikkeld en van “gevoel”gespeend behandeld als de kunstenaar zelf, die hij wil waarschuwen: het blijft bij enkele goede opmerkingen “sans lendemain”. Willink ondernam iets dergelijks i.b.t. de schilderkunst, maar het is teveel een boek over Willink zelf geworden (...).
[het probleem is de veranderde houding van de kunstenaar tot zijn onderwerp, die zich de dingen brutaal toeëigent, zonder respect en liefde voor de dingen zelf; enthousiasme is enthousiasme om het experiment, dat het levende verliest zodra het tot een methode wordt; het is het echec van het expressionisme, dat “tot een kolder van onbestaanbaarheden leidt en van het neoclassicisme, dat slechts lijken van voorwerpen weet te scheppen]

De crisistoestand, waarin de kunst tegenwoordig ongetwijfeld verkeert, heeft in ieder geval het voordeel, dat hij ons dwingt ons te bezinnen op de voorwaarden van het kunstwerk. De samenleving ook maakt van deze crisistoestand gebruik om de kunst voor te schrijven zich door deelnemen aan deze samenleving te “vernieuwen” en op krachten te komen. Maar wat is deze samenleving voor de waardebepaling van de kunstenaar? Men hoort vaak zeggen, dat de kunstenaar zijn “isolement “thans moet opgegeven, op straffe, dat zijn kunst uitsterft.(...)

Verschil WO I en WO II
 
Opvallend is het verschil van de geest der eerste jaren na de eerste wereldoorlog en die na de tweede. Na de eerste ging er door de wereld van de kunst een golf van geloof in een nieuwe kunst, althans in en herleving van de scheppende potentie en het zoeken van vernieuwingen op kunstgebied. Thans niets van dit alles. Slechts een somber “laisser-aller”der gevoelens, een wroeten in “negativiteit”, verlies van geloof in een toekomst (want gemeenschapskunst is slechts een theorie).

Picasso’s biecht bij Papini
De menschen zoeken in de kunst niet langer troost en geestelijke vreugde: de geraffineerden, de rijken en nietsnutten zoeken alleen nog maar het nieuwe, het vreemde, het originele, het buitensporige en het schandelijke.
Omdat ik smaak had in mijn eigen spel, in mijn eigen dwaasheden, kolder, rebussen en arabesken ben ik beroemd geworden èn snel. Hoe minder zij ervan begrepen, des te meer bewonderden zij mij. Beroemdheid betekent voor een schilder: verkopen, winst, fortuin, rijkdom. En nu ben ik, zoals u weet, beroemd en rijk. Maar wanneer ik alleen ben met mezelf, heb ik de moed niet me te beschouwen als een kunstenaar in de grote klassieke betekenis van het woord. Ik ben alleen maar iemand, die het publiek vermaakt, die begrepen heeft wat deze tijd wil en die uit de domheid, ijdelheid en hebzucht van zijn tijdgenoten alles heeft gehaald, wat er uit te halen viel. Het is een bittere bekentenis, pijnlijker dan zij wellicht schijnt, maar zij heeft tenminste de verdienste van oprecht te zijn.

Na WO II: CvW vergeten door de jongeren
Na de oorlog ontstond een tijd, die ik wel moest voelen als een radicale kloof tussen wat vóór en daarna was. Misschien is aan weinig schrijvers zo duidelijk gedemonstreerd, dat zijn tijd voorbij was, dat een nieuw, ander tijdperk geen prijs meer op hem stelde, wat zijn vrienden ook beproefden om hem in de aandacht te houden. Ik was nooit een schrijver, die veel gelezen werd, maar ik bezat wel enige autoriteit, ook voor de jongeren, die mij een aanhankelijkheid aan mijn persoon vergolden door mij, toen ik gedwongen werd op bevel van de toenmalige overheid te evacueren mij bij te staan bij het vervoeren en opbergen van mijn omvangrijke bibliotheek en mij in mijn ballingschap nog hartelijke brieven te schrijven. In Mei 1945 kwam dan de “bevrijding” en ieder haastte zich de opengekomen plaatsen in de literatuur te bezetten. Verscheidene figuren, die toen leiding hadden kunnen geven, zoals Marsman, du Perron, Ter Braak, waren heengegaan. Trouwens, op leiding blijken de jongeren, die thans aan het woord wensten te komen allerminst gesteld. Tal van tijdschriften en tijdschriftjes verrezen als paddestoelen uit de grond, doch niemand van hen, die zichzelf een redacteursplaats toewezen dacht er aan gebruik te maken van een oude rot op het gebeid van redigeren van literaire tijdschriften, die van 1916 tot 1933 als zodanig werkzaam was geweest, zoals ik. Zij wuifden, als wijlen Boutens deed, wanneer nieuwe bestuursleden voor de Vereniging van Letterkundigen werden voorgesteld: Te oud, te oud! De jongeren konden alles alleen opknappen. Resultaat, dat veel verdween en wat zich nog dank zij de reputatie van naam wist te handhaven, noodlijdend subsidie bij de Regering moest aanvragen. Maar Het getij en De Vrije Bladen waren altijd noodlijdend en zonder subsidie. Natuurlijk, toen bestond het dure papier nog niet. Bij de jongeren ben ik zo radikaal vergeten, dat zij bij kennismaking mij aanzien of ik meneer Jansen ben: nooit van gehoord. En toch zou ik, had ik wat leiding mogen geven, ook hen misschien hebben kunnen behoeden om in zeven sloten tegelijk te lopen, waarom Marsman mijn leiderschap indertijd prees. Maar daarom zou ik ook geen gemakkelijk redacteur zijn geweest, de man van een “behoedzaam-tyranniek bewind”, en een van weinig woorden maar van daden.

 Huisvesting na WO II
Geen vermoeden van wat op dit ogenblik in Nederland aan werkkracht, aan geestkracht en aan moreel te gronde gaat door de gedwongen en afschuwelijke samenwoningen, hoeveel zenuwen er verwoest worden, hoeveel jonge mensen gebukt gaan onder de onmogelijkheid te trouwen, omdat er geen huis te krijgen is. Hoezeer ons volk daardoor geschaad wordt, wagen wij niet te becijferen. Het is een ziekte, die aan de geestelijke weerbaarheid van ons volk knaagt en wie dat niet inziet, is gek. En zo is het met alles wat die geestelijke weerbaarheid beschadigt.

Margadant
- De uitgever vroeg mij “De Wereldlitteratuur”van S.W.F. Margadant, dat in 1930 verscheen, voor een 2de druk te willen bijwerken op heden. De schrijver heeft, door zijn overlijden, dit werk zelf niet meer kunnen doen; wel lagen er voor een 2de druk in manuscript vele aanvullingen gereed, waarvoor hier gebruik is gemaakt.