Over feitenkennis, wiskunde, dom-knap, bijzonder onderwijs, slagen

Ware dingen zijn eenvoudig. Die grap over een Duitsch professor, die zeide: Dat kan ik niet begrijpen, dat is me nog niet duister genoeg, geldt helaas voor zeer velen, die gelooven, dat alleen het ingewikkelde en met veel geleerde jargon doorspekte waar is. Wij zijn nog altijd een beetje bijgelovig ten opzichte van “wetenschappelijke redeneering”. Er is nooit zooveel wetenschappelijk geredeneerd als in deze eeuw, die achter ons ligt en er heeft nog nooit zooveel verwarring en misverstand geheerscht op alle gebied.
Ook het onderwijs is er het slachtoffer van geworden. Men wist in den breede er over uit te wijden wat een kind noodig had om een nuttig lid van de maatschappij te worden.
Bijzonder onderwijs heeft geen waarde, omdat dit tenslotte toch uit moet loopen op een africhten voor exameneischen van staatswege bepaald. Het is volstrekt niet zoo noodig, dat een kind volgestopt wordt met parate kennis. Van alles wat weten zonder er werkelijk iets van te weten is tijdverknoeien. Verjaarde begrippen dienen overboord gegooid, b.v. dat de wiskunde het denken bevordert. Geen mensch heeft iets aan wiskunde, die geen technisch vak kiest. Alleen reeds het feit, dat het verre van de domsten zijn voor wie wiskunde abacadabra blijft, bewijst, dat wiskunde niets met denken te maken heeft, hoogstens met geheugenwerk. Wij alleen kennen wel uit onze schooljaren die knapperts in wiskunde, die verder te stom waren om voor de duvel te dansen en wier intelligentie niet verder reikte dan het oplossen van wiskunstige puzzletjes. Dit zijn de feiten, die geen enkele “opvoedkundige”theorie omver praat.

Bijzonder onderwijs is ontstaan uit de ervaring, dat het openbare onderwijs teveel theoretisch is opgezet, te weinig rekening houdt met de leerling. Het openbaar onderwijs beoogt een mensch zooveel mogelijk bij te brengen gedurende zijn schooljaren, uitgaande van de veronderstelling, dat daarna de ontwikkeling van de mensch stilstaat en hij zichzelf niets meer zal bijbrengen wanneer hij niet gaat “verder studeeren”, d.w.z. op de universiteit komt. Het is mogelijk, dat het thans geldende onderwijs den mensch voorgoed een afschuw bijbrengt voor “onderricht”, doch dan is dat enekel een resultaat, waarvan het onderwijs zelf de oorzaak is. Men durft werkelijk geen enquete aan wat b.v. een veertigjarige nog van onderwijs weet: hoeveel “eindexamers” zouden dan niet met glans zakken? Maar men mag dan toch met recht vragen: waarvoor heeft dat onderwijs gedurende zooveel schooljaren dan gediend? De meeste menschen hebben enkel blijvend nut van wat zij zichzelf bijbrengen. Ingepompte kennis, machinaal en in wezen onbegrepen opgenomen, raakt men spoedig genoeg weer kwijt en het is feitelijk een gezond verschijnsel, dat de hersenen en het geheugen dit onverwerkte weer spuien. Men mag gerust zeggen, dat een mensch met het einddiploma H.B.S. 5 jarige cursus in zijn zak van alles net niet genoeg weet en dat zal hij later wanneer hij in aanraking komt met werkelijke kennis, ook tot zijn vernedering moeten ervaren.

Ten slotte: wat is het doel van de opvoeding? Dat een mensch “slaagt”in de maatschappij? Maar wat is dit “slagen”eigenlijk? Diploma’s sluiten zekere betrekkingen voor hem open. Maar wat hebben wij aan “afgerichte”menschen op plaatsen waar zich menschen behooren te vinden?
Men vergeet dat de slechte leerlingen in vele gevallen juist diegenen zijn, die geen onverteerde kost verdragen, in wezen dus feitelijk de beste leerlingen in den zin van menschelijke ontwikkeling.